Studie over het Europese sportmodel

Studie over het Europese sportmodel


De recente debatten over de vorming van een Europese Super League in het voetbal en de mogelijke implicaties daarvan voor competities in heel Europa hebben debatten over de organisatie en het bestuur van de sport in Europa scherp in beeld gebracht.

Als een besloten competitie gerund door een elitegroep clubs, werd het concept van de Super League gezien als een ondermijning van veel van de kernprincipes van het Europese sportmodel.

Het Europese sportmodel wordt algemeen erkend als een raamwerk dat de kernkenmerken specificeert van de manier waarop sport in de meeste Europese landen wordt georganiseerd.

Het model is gebaseerd op:

  • Een piramidestructuur voor de organisatie van sport en sportcompetities (van grassroots tot nationaal en internationaal niveau) en een centrale rol voor de sportfederaties;
  • Een systeem van open competities gebaseerd op het principe van promotie/degradatie
  • Financiële solidariteit die financiële overdrachten tussen verschillende niveaus en actoren vergemakkelijkt, met name van de top tot de onderkant van de piramide
  • Autonomie en onafhankelijkheid van sportorganisaties en representatieve lichamen, geleid door principes en praktijken van goed bestuur
  • Structuren gebaseerd op vrijwilligerswerk.

In de context van waargenomen bedreigingen voor het Europese sportmodel kregen Ecorys en partners KEA van de Europese Commissie de opdracht om de voortdurende relevantie van het model te overwegen en te onderzoeken hoe het model zich aanpast aan verschillende economische en sociale trends die de organisatie van sport beïnvloeden.

Overzicht van de methodologie

Het onderzoek omvatte de volgende onderzoekselementen:

  • Een verkennende fase met een algemeen literatuuronderzoek en overleg.
  • Onderzoek naar de toepassing van het Europese sportmodel in verschillende sporten met een focus op 15 geselecteerde sporten door middel van bureauonderzoek en interviews. De sporten die aan bod kwamen waren: boogschieten, atletiek, basketbal, wielrennen, voetbal, handbal, ijshockey, schaatsen, judo, roeien, rugby, zwemmen, tennis, triatlon en volleybal.
  • Er werd een breder onderzoek onder belanghebbenden in de sport uitgevoerd, dat 250 reacties opleverde.
  • Er zijn casestudy's ontwikkeld om de diversiteit van sportorganisatiemodellen te illustreren, maar ook om voorbeelden te benadrukken van hoe autoriteiten reageren op bedreigingen voor het model.
  • De laatste fase van het onderzoek omvatte een online validatieworkshop die werd bijgewoond door ongeveer 30 belanghebbenden.

Belangrijkste bevindingen

Uit het onderzoek blijkt dat er nog steeds een brede consensus bestaat over de waarde van de principes van het model. Het belicht ook enkele verschillen in de manier waarop het model wordt toegepast en stelt enkele vragen over de toekomstige evolutie van een Europees sportmodel.

Geschiktheid van de piramidale structuur

De sporten die in het kader van dit onderzoek worden geanalyseerd, volgen over het algemeen een model waarbij de internationale, Europese en nationale sportfederaties de bestuursorganen voor een bepaalde sport zijn. Er is over het algemeen ook een gemeenschappelijke structuur: van basisclubs aan de basis van de piramide tot nationale sportfederaties, die nationale kampioenschappen reguleren en organiseren, en Europese en internationale sportfederaties die zich over het algemeen op het hoogste niveau van de piramide bevinden.

De studie roept echter specifieke vragen op over de geschiktheid van de gestandaardiseerde piramidale structuur bij het aanpakken van complexe bestuurskwesties. Er blijken verschillende modellen en praktijken te bestaan ​​bij het aanpakken van de vertegenwoordiging van groepen belanghebbenden in de besluitvorming. Mechanismen voor het betrekken van atleten blijken bijvoorbeeld te verbeteren, terwijl de vooruitgang langzamer lijkt te gaan voor andere groepen, zoals supporters.

De studie benadrukt ook de belangrijke rol die nationale competities spelen bij de besluitvorming en commercialisering. Sportcompetities verzorgen doorgaans commerciële deals en vooral uitzendrechten. Dit wordt over het algemeen vastgelegd in de overeenkomst tussen de liga en de sportfederatie, waarin algemene principes voor het aanbesteden van uitzendrechten worden vastgelegd.

Bij teamsporten wordt over het algemeen het promotie-/degradatieprincipe gevolgd, terwijl in individuele sporten open competitie behouden blijft via verschillende soorten rangschikkingssystemen. Slechts in enkele uitzonderlijke gevallen op nationaal en Europees niveau wordt het promotie-/degradatiebeginsel niet toegepast. Het is echter duidelijk dat financiële distributiemechanismen ook een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van eerlijke en open concurrentie. Verschillende landen passen dezelfde promotie- en degradatiesystemen toe, maar het aantal echte kanshebbers voor nationale competities kan variëren. De verschillen in de mate van openheid worden deels verklaard door de verschillende benaderingen die worden gebruikt om de inkomsten uit mediadeals te verdelen.

Beoordeling van het solidariteitsbeginsel

Er is algemene steun voor het principe van het solidariteitsmechanisme, maar over het algemeen is er ook een beperkte beschikbaarheid van gegevens over de financiële herverdeling van elitecompetities naar lagere competities en amateurniveaus. Beperkte gegevens en aanvaarde normen inzake herverdeling kunnen duiden op een gebrek aan transparantie op dit gebied. Het onderzoek roept daarom de vraag op of het solidariteitsprincipe voldoende is om de duurzaamheid van de basissport te garanderen en of er meer publiek geld en middelen nodig zijn.

Het blijvende belang van vrijwilligerswerk

De rol van vrijwilligers blijkt van fundamenteel belang te zijn voor alle sporten. Er is over het algemeen een duidelijke afhankelijkheid van vrijwilligers en zij spelen een cruciale rol, zowel bij het runnen van sportclubs en -federaties als bij het ondersteunen van de organisatie van sportcompetities (op alle niveaus). Er zijn echter aanwijzingen dat het aantal sportvrijwilligers in veel sporten en in veel lidstaten is afgenomen. Programma's en steunregelingen voor vrijwilligerswerk zullen daarom essentieel blijven om tegemoet te komen aan deze belangrijke pijler van het Europese sportmodel.

Autonomie en het belang van kernwaarden

Volgens het model moeten sportfederaties of bestuursorganen voldoende autonomie hebben om de organisatie van de sport naar eigen goeddunken uit te voeren, maar wel binnen de grenzen van de wet. Sportorganisaties moeten het vermogen hebben om zichzelf te reguleren en zich te laten leiden door principes en praktijken van goed bestuur. De studie belicht een reeks opkomende en nieuwe praktijken in het bestuur van de sport die tot doel hebben organisatorische en managementproblemen rond democratie en verantwoordingsplicht aan te pakken en het autonomiebeginsel te helpen versterken.

Belanghebbenden hebben zich afgevraagd of een evoluerend Europees sportmodel een grotere nadruk zou moeten leggen op goed bestuur als sleutelelement van een organisatie met een dimensie van “openbaar belang”. Een meer naar buiten gericht perspectief is dat sport een belangrijk onderdeel van de Europese samenleving is, met een verantwoordelijkheid om kernwaarden zoals democratie, gelijkheid en mensenrechten te bevorderen, die in breder beleid zijn verankerd. De rol van een evoluerend Europees sportmodel bij het helpen behouden van sport als een publiek goed en het ondersteunen van beleidsdoelstellingen komt daarom naar voren als een belangrijk thema.

Laatste rapport

Het rapport is nu gepubliceerd op de website van de Europese Commissie, met gedetailleerde bijlagen over de 15 sportrecensies, onderzoeksresultaten en casestudies.

Het rapport is te vinden hier.

Voor meer informatie over dit onderzoek kunt u contact opnemen met een van beide James Sennett or Gillian Kelly.

5 juli 2022

5 minuten lezen



Sleutelexperts

Gillian Kelly

Senior onderzoeksmanager

James Sennett

Associate Director